News & events

BERICHT_ALGEMEEN

03/01/2017

Onroerend Erfgoeddecreet brengt verandering aan de regels inzake Archeologie.

Het Onroerend Erfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en vervangt  het Archeologiedecreet van 1993. Sinds 1 juni 2016 is het volledige Onroerend Erfgoeddecreet in werking, met inbegrip van het hoofdstuk Archeologie.

 

Wat zijn de belangrijkste regels die - sinds de inwerkingtreding van het Onroerend Erfgoeddecreet - op het vlak van archeologie in acht moeten worden genomen?

 

 

1. Archeologisch vooronderzoek

 

De belangrijkste verandering van het Onroerend Erfgoeddecreet betreft het archeologisch onderzoek. Op basis van het Archeologiedecreet was er in geval van vergunningsplichtige bodemingrepen, geen algemene verplichting tot het uitvoeren van een voorafgaand archeologisch onderzoek.

 

Een archeologisch onderzoek werd pas bevolen nádat de vergunning verleend werd, namelijk onder de vorm van een voorwaarde in de verleende vergunning. De aanvrager werd dus pas bij de tenuitvoerlegging van de vergunning geconfronteerd met het archeologisch onderzoek, de vervaltermijn van de vergunning werd niet geschorst. Dit bracht zware financiële gevolgen met zich mee, maar stelde ook het tijdig uitvoeren van de vergunning op de proef.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt hier verandering in en verplicht de aanvrager van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning waarbij ingrepen in de bodem moeten gebeuren om voorafgaand een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren door een erkende archeoloog.

 

1.1 Voorafgaand aan stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning

 

Het archeologisch vooronderzoek moet enkel uitgevoerd worden indien men een vergunningsaanvraag wil indienen die gepaard gaat met een ingreep in de bodem gelegen in een archeologische zone of archeologische site.

 

Bij niet-vergunningsplichtige werken of bij meldingsplichtige werken moet het archeologietraject niet gevolgd worden.

 

1.2. Ingreep in de bodem

 

Onder ingreep in de bodem verstaat men het verwijderen of toevoegen van materie, het verhogen of verlagen van de grondwatertafel en samendrukken van materialen waaruit de ondergrond bestaat.

 

1.3. Liggings – en oppervlaktecriteria

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet bevat expliciet oppervlakte- en liggingscriteria op basis waarvan beslist wordt, of het vooronderzoek verplicht is of niet. Bij aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, moet er altijd een vooronderzoek gevoerd worden, ongeacht de oppervlakte van de grond.

 

Bij verkavelingsaanvragen telt de oppervlakte van het kadastrale perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, dit is de volledige zone die voor ontwikkeling in aanmerking komt en het volledige projectgebied (minimum 300 m² binnen een archeologische zone en 3000 m² buiten een archeologische zone).  Niet alleen de zone die verstoord zal worden op het moment van het verkavelen zelf, maar ook de zones die verstoord zullen worden bij de latere bouwwerken moeten onderworpen worden aan het vooronderzoek. 

 

Bij een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning gelegen in een archeologische zone moet de oppervlakte van de ingreep in de bodem 100 m² of meer beslaan (1000 m² buiten archeologische zone) en de totale oppervlakte van de percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedragen (3000 m² buiten archeologische zone).

De oppervlaktecriteria creëren meer rechtszekerheid voor de aanvrager.

 

 

1.4. Uitzonderingen

 

Het decreet voorziet in uitzonderingen op het verplichte vooronderzoek. Indien de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, moet er geen archeologisch vooronderzoek gebeuren. 

 

Indien het bovendien bij een project met ingreep in de bodem, onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaand aan het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, kan er in de plaats, een kostenbesparend vooronderzoek zónder ingreep in de bodem uitgevoerd worden. Dit wordt onder andere toegestaan wanneer het onzeker is dat de vergunning zal bekomen worden.

 

 

2. Erkende archeoloog

 

Als eerste stap in het proces moet er een erkende archeoloog aangesteld worden. Deze doet melding aan het Agentschap Onroerend Erfgoed van het voornemen een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren. Indien er niet wordt geweigerd door het Agentschap, kan de archeoloog conform deze melding na 15 dagen starten overeenkomstig de Code Goede Praktijk. Tegen de weigering of goedkeuring onder voorwaarden is binnen de 30 dagen beroep mogelijk bij de minister.

 

 

3. Bekrachtigde archeologienota

 

Na het uitgevoerde vooronderzoek stelt de erkende archeoloog een archeologienota op waarin de nodige archeologische opgravingen worden opgesomd. De archeologienota moet bekrachtigd worden door het Agentschap Onroerend Erfgoed en moet worden toegevoegd aan de aanvraag van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning.

 

Deze bekrachtigde archeologienota geldt als toelating voor de in de nota omschreven archeologische opgravingen.

 

De verlener van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning neemt bovendien het naleven van de bekrachtigde archeologienota en het Onroerend Erfgoeddecreet op als voorwaarde in de vergunning.

 

De nodige opgravingen worden door de erkende archeoloog, vóór de aanvang van de bouw- of verkavelingswerken uitgevoerd. Dit kan eventueel gefaseerd gebeuren, afgestemd op de bouwwerken, als dat zo voorzien is in de archeologienota. Na afronding van het veldwerk brengt de archeoloog de aanvrager op de hoogte en kunnen de bouw- of verkavelingswerken starten.

 

 

4. Kosten

 

4.1. Kosten vooronderzoek en archeologische opgravingen

 

De kosten van het verplichte archeologisch vooronderzoek, net als de kosten van de opgravingen worden gedragen door de aanvrager van de stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning.

 

4.2. Kosten toevalsvondst

 

Als tweede belangrijke verandering brengt het Onroerend Erfgoeddecreet duidelijkheid aangaande wie de kosten moet dragen van de archeologische opgravingen bij een toevalsvondst. In het Archeologiedecreet van 1993 werd niet uitdrukkelijk bepaald wie deze kosten moest dragen, men leidde uit de zorgplicht af, dat de vinder van het archeologisch erfgoed de kosten moest dragen. Met het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2012 werd een einde gesteld aan deze ruime interpretatie. De zorgplicht mag immers niet zo ver reiken dat degene die de archeologische vondst doet, ook de kosten moet dragen.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt voortaan duidelijkheid en bepaalt dat bij een toevalsvondst de kosten zullen gedragen worden het Vlaamse Gewest.

 

 

5. Premie voor buitensporige kosten

 

De Vlaamse regering kan binnen de perken van de beschikbare kredieten, premies toekennen bij een buitensporige directe kost van de verplicht uit te voeren archeologische opgraving zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota.

 

5.1. Voor wie

 

Belangrijk te vermelden is dat de premie niet kan worden toegekend aan personen die beroepshalve gebouwen oprichten, laten oprichten, of verwerven. Van bouwpromotoren en sociale huisvestingsmaatschappijen wordt verwacht dat zij één of meerdere archeologische solidariteitsfondsen oprichten om hun buitensporige archeologische kosten te kunnen financieren.

 

De premie kan alleen worden toegekend aan natuurlijke personen, kleinschalige verenigingen en ondernemingen (max. 5 miljoen euro omzet) met minder dan 10 werknemers, op voorwaarde dat er in de voorbije drie jaar geen andere bouwprojecten werden uitgevoerd en zij niet onder de eerste uitzondering vallen.

 

5.2. Bedrag

 

Vanaf 11 september 2016 kan deze premie aangevraagd worden. Klein minpunt is dat de eerste 1.500,00 euro altijd zelf gedragen moet worden.  De premie wordt berekend aan de hand van een formule die rekening houdt met onder andere het aantal archeologische structuren, de duur en complexiteit van de opgraving.

 

De premie dekt enkel de kosten van de archeologische opgraving zelf, en niet deze van het vooronderzoek.

 

5.3. Hoe gebeurt de aanvraag

 

De aanvraag dient te gebeuren via een aanvraagformulier op de website van het Agentschap Onroerend Erfgoed (www.onroerenderfgoed.be). Dit document staat momenteel nog niet online. Bovendien moeten er bewijsstukken worden bijgevoegd die aantonen dat de opgraving recht geeft op de premie en dat de premieaanvrager de kosten van de verplichte archeologische opgraving effectief zelf heeft gedragen.

 

Er kan slechts 1 premie voor buitensporige opgravingskosten worden aangevraagd per verplicht uit te voeren archeologische opgraving.

 

 

6. Archeologiefonds

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet voorziet in de oprichting van een Archeologiefonds waartoe men zich kan aansluiten. Dit kan een alternatief zijn voor de bouwheer die geen premie voor buitensporige kosten kan aanvragen.

 

Het lidgeld wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin het lid activiteiten uitvoert die gepaard gaan met bodemingrepen en staat in verhouding met de mogelijkse jaarlijkse verstoring. Het fonds vergoedt zijn leden, met de beschikbare middelen om zodanig bij te dragen in een deel van de kosten die gepaard gaan met archeologische opgravingen.

 

 

7. Besluit

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet zorgt voor meer rechtszekerheid bij het realiseren van een project. Men kan vooraf inschatten of er al dan niet een archeologisch vooronderzoek zal moeten gebeuren. Natuurlijk brengt dit archeologisch vooronderzoek de nodige financiële kosten met zich mee, deze kunnen helaas niet gerecupereerd worden door een premie voor buitensporige kosten. Bij het realiseren van een bouwproject zal men voortaan, indien men terechtkomt bij een verplicht archeologisch vooronderzoek, de kosten van desbetreffend onderzoek moeten incalculeren. 

 

 

Wij staan alvast graag ter beschikking, indien u vragen zou hebben.

Auteur

News & events

BERICHT_ALGEMEEN

03/01/2017

Onroerend Erfgoeddecreet brengt verandering aan de regels inzake Archeologie.

Het Onroerend Erfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en vervangt  het Archeologiedecreet van 1993. Sinds 1 juni 2016 is het volledige Onroerend Erfgoeddecreet in werking, met inbegrip van het hoofdstuk Archeologie.

 

Wat zijn de belangrijkste regels die - sinds de inwerkingtreding van het Onroerend Erfgoeddecreet - op het vlak van archeologie in acht moeten worden genomen?

 

 

1. Archeologisch vooronderzoek

 

De belangrijkste verandering van het Onroerend Erfgoeddecreet betreft het archeologisch onderzoek. Op basis van het Archeologiedecreet was er in geval van vergunningsplichtige bodemingrepen, geen algemene verplichting tot het uitvoeren van een voorafgaand archeologisch onderzoek.

 

Een archeologisch onderzoek werd pas bevolen nádat de vergunning verleend werd, namelijk onder de vorm van een voorwaarde in de verleende vergunning. De aanvrager werd dus pas bij de tenuitvoerlegging van de vergunning geconfronteerd met het archeologisch onderzoek, de vervaltermijn van de vergunning werd niet geschorst. Dit bracht zware financiële gevolgen met zich mee, maar stelde ook het tijdig uitvoeren van de vergunning op de proef.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt hier verandering in en verplicht de aanvrager van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning waarbij ingrepen in de bodem moeten gebeuren om voorafgaand een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren door een erkende archeoloog.

 

1.1 Voorafgaand aan stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning

 

Het archeologisch vooronderzoek moet enkel uitgevoerd worden indien men een vergunningsaanvraag wil indienen die gepaard gaat met een ingreep in de bodem gelegen in een archeologische zone of archeologische site.

 

Bij niet-vergunningsplichtige werken of bij meldingsplichtige werken moet het archeologietraject niet gevolgd worden.

 

1.2. Ingreep in de bodem

 

Onder ingreep in de bodem verstaat men het verwijderen of toevoegen van materie, het verhogen of verlagen van de grondwatertafel en samendrukken van materialen waaruit de ondergrond bestaat.

 

1.3. Liggings – en oppervlaktecriteria

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet bevat expliciet oppervlakte- en liggingscriteria op basis waarvan beslist wordt, of het vooronderzoek verplicht is of niet. Bij aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, moet er altijd een vooronderzoek gevoerd worden, ongeacht de oppervlakte van de grond.

 

Bij verkavelingsaanvragen telt de oppervlakte van het kadastrale perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, dit is de volledige zone die voor ontwikkeling in aanmerking komt en het volledige projectgebied (minimum 300 m² binnen een archeologische zone en 3000 m² buiten een archeologische zone).  Niet alleen de zone die verstoord zal worden op het moment van het verkavelen zelf, maar ook de zones die verstoord zullen worden bij de latere bouwwerken moeten onderworpen worden aan het vooronderzoek. 

 

Bij een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning gelegen in een archeologische zone moet de oppervlakte van de ingreep in de bodem 100 m² of meer beslaan (1000 m² buiten archeologische zone) en de totale oppervlakte van de percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedragen (3000 m² buiten archeologische zone).

De oppervlaktecriteria creëren meer rechtszekerheid voor de aanvrager.

 

 

1.4. Uitzonderingen

 

Het decreet voorziet in uitzonderingen op het verplichte vooronderzoek. Indien de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, moet er geen archeologisch vooronderzoek gebeuren. 

 

Indien het bovendien bij een project met ingreep in de bodem, onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaand aan het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, kan er in de plaats, een kostenbesparend vooronderzoek zónder ingreep in de bodem uitgevoerd worden. Dit wordt onder andere toegestaan wanneer het onzeker is dat de vergunning zal bekomen worden.

 

 

2. Erkende archeoloog

 

Als eerste stap in het proces moet er een erkende archeoloog aangesteld worden. Deze doet melding aan het Agentschap Onroerend Erfgoed van het voornemen een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren. Indien er niet wordt geweigerd door het Agentschap, kan de archeoloog conform deze melding na 15 dagen starten overeenkomstig de Code Goede Praktijk. Tegen de weigering of goedkeuring onder voorwaarden is binnen de 30 dagen beroep mogelijk bij de minister.

 

 

3. Bekrachtigde archeologienota

 

Na het uitgevoerde vooronderzoek stelt de erkende archeoloog een archeologienota op waarin de nodige archeologische opgravingen worden opgesomd. De archeologienota moet bekrachtigd worden door het Agentschap Onroerend Erfgoed en moet worden toegevoegd aan de aanvraag van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning.

 

Deze bekrachtigde archeologienota geldt als toelating voor de in de nota omschreven archeologische opgravingen.

 

De verlener van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning neemt bovendien het naleven van de bekrachtigde archeologienota en het Onroerend Erfgoeddecreet op als voorwaarde in de vergunning.

 

De nodige opgravingen worden door de erkende archeoloog, vóór de aanvang van de bouw- of verkavelingswerken uitgevoerd. Dit kan eventueel gefaseerd gebeuren, afgestemd op de bouwwerken, als dat zo voorzien is in de archeologienota. Na afronding van het veldwerk brengt de archeoloog de aanvrager op de hoogte en kunnen de bouw- of verkavelingswerken starten.

 

 

4. Kosten

 

4.1. Kosten vooronderzoek en archeologische opgravingen

 

De kosten van het verplichte archeologisch vooronderzoek, net als de kosten van de opgravingen worden gedragen door de aanvrager van de stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning.

 

4.2. Kosten toevalsvondst

 

Als tweede belangrijke verandering brengt het Onroerend Erfgoeddecreet duidelijkheid aangaande wie de kosten moet dragen van de archeologische opgravingen bij een toevalsvondst. In het Archeologiedecreet van 1993 werd niet uitdrukkelijk bepaald wie deze kosten moest dragen, men leidde uit de zorgplicht af, dat de vinder van het archeologisch erfgoed de kosten moest dragen. Met het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2012 werd een einde gesteld aan deze ruime interpretatie. De zorgplicht mag immers niet zo ver reiken dat degene die de archeologische vondst doet, ook de kosten moet dragen.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt voortaan duidelijkheid en bepaalt dat bij een toevalsvondst de kosten zullen gedragen worden het Vlaamse Gewest.

 

 

5. Premie voor buitensporige kosten

 

De Vlaamse regering kan binnen de perken van de beschikbare kredieten, premies toekennen bij een buitensporige directe kost van de verplicht uit te voeren archeologische opgraving zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota.

 

5.1. Voor wie

 

Belangrijk te vermelden is dat de premie niet kan worden toegekend aan personen die beroepshalve gebouwen oprichten, laten oprichten, of verwerven. Van bouwpromotoren en sociale huisvestingsmaatschappijen wordt verwacht dat zij één of meerdere archeologische solidariteitsfondsen oprichten om hun buitensporige archeologische kosten te kunnen financieren.

 

De premie kan alleen worden toegekend aan natuurlijke personen, kleinschalige verenigingen en ondernemingen (max. 5 miljoen euro omzet) met minder dan 10 werknemers, op voorwaarde dat er in de voorbije drie jaar geen andere bouwprojecten werden uitgevoerd en zij niet onder de eerste uitzondering vallen.

 

5.2. Bedrag

 

Vanaf 11 september 2016 kan deze premie aangevraagd worden. Klein minpunt is dat de eerste 1.500,00 euro altijd zelf gedragen moet worden.  De premie wordt berekend aan de hand van een formule die rekening houdt met onder andere het aantal archeologische structuren, de duur en complexiteit van de opgraving.

 

De premie dekt enkel de kosten van de archeologische opgraving zelf, en niet deze van het vooronderzoek.

 

5.3. Hoe gebeurt de aanvraag

 

De aanvraag dient te gebeuren via een aanvraagformulier op de website van het Agentschap Onroerend Erfgoed (www.onroerenderfgoed.be). Dit document staat momenteel nog niet online. Bovendien moeten er bewijsstukken worden bijgevoegd die aantonen dat de opgraving recht geeft op de premie en dat de premieaanvrager de kosten van de verplichte archeologische opgraving effectief zelf heeft gedragen.

 

Er kan slechts 1 premie voor buitensporige opgravingskosten worden aangevraagd per verplicht uit te voeren archeologische opgraving.

 

 

6. Archeologiefonds

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet voorziet in de oprichting van een Archeologiefonds waartoe men zich kan aansluiten. Dit kan een alternatief zijn voor de bouwheer die geen premie voor buitensporige kosten kan aanvragen.

 

Het lidgeld wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin het lid activiteiten uitvoert die gepaard gaan met bodemingrepen en staat in verhouding met de mogelijkse jaarlijkse verstoring. Het fonds vergoedt zijn leden, met de beschikbare middelen om zodanig bij te dragen in een deel van de kosten die gepaard gaan met archeologische opgravingen.

 

 

7. Besluit

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet zorgt voor meer rechtszekerheid bij het realiseren van een project. Men kan vooraf inschatten of er al dan niet een archeologisch vooronderzoek zal moeten gebeuren. Natuurlijk brengt dit archeologisch vooronderzoek de nodige financiële kosten met zich mee, deze kunnen helaas niet gerecupereerd worden door een premie voor buitensporige kosten. Bij het realiseren van een bouwproject zal men voortaan, indien men terechtkomt bij een verplicht archeologisch vooronderzoek, de kosten van desbetreffend onderzoek moeten incalculeren. 

 

 

Wij staan alvast graag ter beschikking, indien u vragen zou hebben.

Auteur

News & events

BERICHT_ALGEMEEN

03/01/2017

Onroerend Erfgoeddecreet brengt verandering aan de regels inzake Archeologie.

Het Onroerend Erfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en vervangt  het Archeologiedecreet van 1993. Sinds 1 juni 2016 is het volledige Onroerend Erfgoeddecreet in werking, met inbegrip van het hoofdstuk Archeologie.

 

Wat zijn de belangrijkste regels die - sinds de inwerkingtreding van het Onroerend Erfgoeddecreet - op het vlak van archeologie in acht moeten worden genomen?

 

 

1. Archeologisch vooronderzoek

 

De belangrijkste verandering van het Onroerend Erfgoeddecreet betreft het archeologisch onderzoek. Op basis van het Archeologiedecreet was er in geval van vergunningsplichtige bodemingrepen, geen algemene verplichting tot het uitvoeren van een voorafgaand archeologisch onderzoek.

 

Een archeologisch onderzoek werd pas bevolen nádat de vergunning verleend werd, namelijk onder de vorm van een voorwaarde in de verleende vergunning. De aanvrager werd dus pas bij de tenuitvoerlegging van de vergunning geconfronteerd met het archeologisch onderzoek, de vervaltermijn van de vergunning werd niet geschorst. Dit bracht zware financiële gevolgen met zich mee, maar stelde ook het tijdig uitvoeren van de vergunning op de proef.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt hier verandering in en verplicht de aanvrager van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning waarbij ingrepen in de bodem moeten gebeuren om voorafgaand een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren door een erkende archeoloog.

 

1.1 Voorafgaand aan stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning

 

Het archeologisch vooronderzoek moet enkel uitgevoerd worden indien men een vergunningsaanvraag wil indienen die gepaard gaat met een ingreep in de bodem gelegen in een archeologische zone of archeologische site.

 

Bij niet-vergunningsplichtige werken of bij meldingsplichtige werken moet het archeologietraject niet gevolgd worden.

 

1.2. Ingreep in de bodem

 

Onder ingreep in de bodem verstaat men het verwijderen of toevoegen van materie, het verhogen of verlagen van de grondwatertafel en samendrukken van materialen waaruit de ondergrond bestaat.

 

1.3. Liggings – en oppervlaktecriteria

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet bevat expliciet oppervlakte- en liggingscriteria op basis waarvan beslist wordt, of het vooronderzoek verplicht is of niet. Bij aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, moet er altijd een vooronderzoek gevoerd worden, ongeacht de oppervlakte van de grond.

 

Bij verkavelingsaanvragen telt de oppervlakte van het kadastrale perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, dit is de volledige zone die voor ontwikkeling in aanmerking komt en het volledige projectgebied (minimum 300 m² binnen een archeologische zone en 3000 m² buiten een archeologische zone).  Niet alleen de zone die verstoord zal worden op het moment van het verkavelen zelf, maar ook de zones die verstoord zullen worden bij de latere bouwwerken moeten onderworpen worden aan het vooronderzoek. 

 

Bij een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning gelegen in een archeologische zone moet de oppervlakte van de ingreep in de bodem 100 m² of meer beslaan (1000 m² buiten archeologische zone) en de totale oppervlakte van de percelen waarop de vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedragen (3000 m² buiten archeologische zone).

De oppervlaktecriteria creëren meer rechtszekerheid voor de aanvrager.

 

 

1.4. Uitzonderingen

 

Het decreet voorziet in uitzonderingen op het verplichte vooronderzoek. Indien de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, moet er geen archeologisch vooronderzoek gebeuren. 

 

Indien het bovendien bij een project met ingreep in de bodem, onmogelijk of juridisch, economisch of maatschappelijk onwenselijk is om voorafgaand aan het aanvragen van de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren, kan er in de plaats, een kostenbesparend vooronderzoek zónder ingreep in de bodem uitgevoerd worden. Dit wordt onder andere toegestaan wanneer het onzeker is dat de vergunning zal bekomen worden.

 

 

2. Erkende archeoloog

 

Als eerste stap in het proces moet er een erkende archeoloog aangesteld worden. Deze doet melding aan het Agentschap Onroerend Erfgoed van het voornemen een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem uit te voeren. Indien er niet wordt geweigerd door het Agentschap, kan de archeoloog conform deze melding na 15 dagen starten overeenkomstig de Code Goede Praktijk. Tegen de weigering of goedkeuring onder voorwaarden is binnen de 30 dagen beroep mogelijk bij de minister.

 

 

3. Bekrachtigde archeologienota

 

Na het uitgevoerde vooronderzoek stelt de erkende archeoloog een archeologienota op waarin de nodige archeologische opgravingen worden opgesomd. De archeologienota moet bekrachtigd worden door het Agentschap Onroerend Erfgoed en moet worden toegevoegd aan de aanvraag van een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning.

 

Deze bekrachtigde archeologienota geldt als toelating voor de in de nota omschreven archeologische opgravingen.

 

De verlener van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning neemt bovendien het naleven van de bekrachtigde archeologienota en het Onroerend Erfgoeddecreet op als voorwaarde in de vergunning.

 

De nodige opgravingen worden door de erkende archeoloog, vóór de aanvang van de bouw- of verkavelingswerken uitgevoerd. Dit kan eventueel gefaseerd gebeuren, afgestemd op de bouwwerken, als dat zo voorzien is in de archeologienota. Na afronding van het veldwerk brengt de archeoloog de aanvrager op de hoogte en kunnen de bouw- of verkavelingswerken starten.

 

 

4. Kosten

 

4.1. Kosten vooronderzoek en archeologische opgravingen

 

De kosten van het verplichte archeologisch vooronderzoek, net als de kosten van de opgravingen worden gedragen door de aanvrager van de stedenbouwkundige- of verkavelingsvergunning.

 

4.2. Kosten toevalsvondst

 

Als tweede belangrijke verandering brengt het Onroerend Erfgoeddecreet duidelijkheid aangaande wie de kosten moet dragen van de archeologische opgravingen bij een toevalsvondst. In het Archeologiedecreet van 1993 werd niet uitdrukkelijk bepaald wie deze kosten moest dragen, men leidde uit de zorgplicht af, dat de vinder van het archeologisch erfgoed de kosten moest dragen. Met het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2012 werd een einde gesteld aan deze ruime interpretatie. De zorgplicht mag immers niet zo ver reiken dat degene die de archeologische vondst doet, ook de kosten moet dragen.

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet brengt voortaan duidelijkheid en bepaalt dat bij een toevalsvondst de kosten zullen gedragen worden het Vlaamse Gewest.

 

 

5. Premie voor buitensporige kosten

 

De Vlaamse regering kan binnen de perken van de beschikbare kredieten, premies toekennen bij een buitensporige directe kost van de verplicht uit te voeren archeologische opgraving zoals opgenomen in de bekrachtigde archeologienota.

 

5.1. Voor wie

 

Belangrijk te vermelden is dat de premie niet kan worden toegekend aan personen die beroepshalve gebouwen oprichten, laten oprichten, of verwerven. Van bouwpromotoren en sociale huisvestingsmaatschappijen wordt verwacht dat zij één of meerdere archeologische solidariteitsfondsen oprichten om hun buitensporige archeologische kosten te kunnen financieren.

 

De premie kan alleen worden toegekend aan natuurlijke personen, kleinschalige verenigingen en ondernemingen (max. 5 miljoen euro omzet) met minder dan 10 werknemers, op voorwaarde dat er in de voorbije drie jaar geen andere bouwprojecten werden uitgevoerd en zij niet onder de eerste uitzondering vallen.

 

5.2. Bedrag

 

Vanaf 11 september 2016 kan deze premie aangevraagd worden. Klein minpunt is dat de eerste 1.500,00 euro altijd zelf gedragen moet worden.  De premie wordt berekend aan de hand van een formule die rekening houdt met onder andere het aantal archeologische structuren, de duur en complexiteit van de opgraving.

 

De premie dekt enkel de kosten van de archeologische opgraving zelf, en niet deze van het vooronderzoek.

 

5.3. Hoe gebeurt de aanvraag

 

De aanvraag dient te gebeuren via een aanvraagformulier op de website van het Agentschap Onroerend Erfgoed (www.onroerenderfgoed.be). Dit document staat momenteel nog niet online. Bovendien moeten er bewijsstukken worden bijgevoegd die aantonen dat de opgraving recht geeft op de premie en dat de premieaanvrager de kosten van de verplichte archeologische opgraving effectief zelf heeft gedragen.

 

Er kan slechts 1 premie voor buitensporige opgravingskosten worden aangevraagd per verplicht uit te voeren archeologische opgraving.

 

 

6. Archeologiefonds

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet voorziet in de oprichting van een Archeologiefonds waartoe men zich kan aansluiten. Dit kan een alternatief zijn voor de bouwheer die geen premie voor buitensporige kosten kan aanvragen.

 

Het lidgeld wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin het lid activiteiten uitvoert die gepaard gaan met bodemingrepen en staat in verhouding met de mogelijkse jaarlijkse verstoring. Het fonds vergoedt zijn leden, met de beschikbare middelen om zodanig bij te dragen in een deel van de kosten die gepaard gaan met archeologische opgravingen.

 

 

7. Besluit

 

Het Onroerend Erfgoeddecreet zorgt voor meer rechtszekerheid bij het realiseren van een project. Men kan vooraf inschatten of er al dan niet een archeologisch vooronderzoek zal moeten gebeuren. Natuurlijk brengt dit archeologisch vooronderzoek de nodige financiële kosten met zich mee, deze kunnen helaas niet gerecupereerd worden door een premie voor buitensporige kosten. Bij het realiseren van een bouwproject zal men voortaan, indien men terechtkomt bij een verplicht archeologisch vooronderzoek, de kosten van desbetreffend onderzoek moeten incalculeren. 

 

 

Wij staan alvast graag ter beschikking, indien u vragen zou hebben.