01/08/2017
Wij informeerden u reeds in onze newsflash over de Omzendbrief: “Een gedifferentieerd ruimtelijk transformatiebeleid in de bebouwde en onbebouwde gebieden” van Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Joke Schauvlieghe.
In de voorafgaande newsflash die u eveneens kan terugvinden op onze website werd ingegaan op één van de kernaspecten van het uiteengezette beleid, namelijk het onderscheid tussen bebouwde en onbebouwde gebieden.
De overige aspecten van de omzendbrief worden in deze nieuwsbrief gedetailleerd besproken.
1. Interpretatie van bestaande regelgeving ter vrijwaring van de onbebouwde gebieden
(i) Toepassing op de “basisrechten voor zonevreemde constructies”
De Omzendbrief voorziet dat de bestaande mogelijkheden voor zonevreemde bebouwing, die logischerwijze vaak binnen onbebouwd gebied is gelegen, restrictief zullen worden geïnterpreteerd. Dit feit op zich is eigenlijk niet nieuw en kadert binnen de vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State.
Wel geeft de Omzendbrief enkele verduidelijkingen omtrent de toepassing van de regelgeving die in praktijk wel belangrijke, nieuwe, gevolgen met zich kan meebrengen.
(ii) Het beoordelingselement van het al dan niet verkrotte karakter van een gebouw
Ten einde een zonevreemde aanvraag vergund te krijgen is vereist dat het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft niet verkrot is. Dit houdt in dat het gebouw moet voldoen aan de elementaire vereisten inzake stabiliteit.
Bovendien blijkt uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat werken aan het dakgebinte, buitenmuren of andere dragende elementen van het gebouw, beschouwd worden als stabiliteitswerken.
Op basis van dit principe wordt nu in de Omzendbrief verduidelijkt dat een gebouw als verkrot zal worden beschouwd – en men dus geen zonevreemde aanvraag vergund kan krijgen – indien dergelijke stabiliteitswerken vereist zijn om het gebouw bewoonbaar of bruikbaar te maken.
Er zal in de toekomst dan ook grote omzichtigheid aan de dag dienen te worden gelegd bij het indienen van een vergunningsaanvraag waarbij men ingrijpende werken aan een zonevreemd gebouw voorziet.
(iii) Omvormen van een hoeve naar woning
In de praktijk wordt vaak aanvaard dat de exploitatiewoning bij een hoeve na stopzetting van de eigenlijke landbouwactiviteit als het ware automatisch een zuivere woonfunctie heeft bekomen. Aangezien deze woonfunctie als de vergunde toestand werd beschouwd, kon men vaak een stedenbouwkundige vergunning bekomen voor het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van deze voormalige exploitatiewoning in functie van een zuiver residentieel project.
Nochtans is in het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit[1] onder artikel 11 specifiek voorzien in een vergunningsplichtige functiewijziging van een eventueel leegstaand landbouwbedrijf naar woning.
De Omzendbrief zal bijgevolg tot gevolg hebben dat de woonfunctie niet zomaar kan worden aanvaard en dat de vergunningverlenende overheid eerst zal dienen te beoordelen of zij wel een nieuwe zonevreemde woonfunctie wenst te aanvaarden.
Wel wordt expliciet aanvaard dat de functiewijziging naar wonen en de gewenste werken in één en dezelfde vergunningsaanvraag worden opgenomen. Men dient de aanvraag dus niet op te splitsen tussen functiewijziging en de eigenlijke werkzaamheden.
(iv) Omvormen van een landbouwbedrijfsgebouw naar opslagruimte
Het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit voorziet op heden in de mogelijkheid om een voor landbouwdoeleinden bestemd gebouw onder bepaalde voorwaarden om te vormen naar een opslagplaats voor allerhande materialen en materieel.
De Omzendbrief wenst nu in te zetten op een maximale herbenutting van dergelijke gebouwen in functie van landbouwdoeleinden en aldus zonevreemde activiteiten zoveel mogelijk te weren. Er zal aldus een strikte interpretatie worden toegepast op deze mogelijkheid binnen het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit.
Concreet geeft de Omzendbrief volgende criteria mee waaraan eventuele vergunningen dienen te worden afgetoetst:
Alhoewel de eerste en derde voorwaarde eerder een bevestiging blijken te zijn van de reeds bestaande regelgeving en dus in se geen nieuwe elementen lijken toe te voegen, vormt het tweede beoordelingselement wel een nieuw gegeven.
Naar analogie van de behoefte- en voorzieningenstudie die reeds werd behandeld in onze newsflash, rijst opnieuw de vraag in hoeverre de Omzendbrief een nieuwe voorwaarde kan toevoegen aan het bestaande reglementaire kader zonder dat het eigenlijke Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit wordt gewijzigd.
2. Publiek-private samenwerking (PPS) als handelingen van algemeen belang
(i) Welke PPS-projecten vallen onder de definitie
De Omzendbrief geeft aan welke PPS-projecten in aanmerking komen voor een erkenning als handelingen van algemeen belang. Hierin zijn volgende kernpunten opgenomen:
Deze versterking kan plaatsvinden in natura; bijvoorbeeld door het verwijderen van slechtgelegen constructies in onbebouwde gebieden waarop de private actor rechten kan doen gelden of het voorzien in een kwalitatieve landschappelijke inrichting van onbebouwde gebieden.
Naast deze maatregelen in natura kunnen ook financiële compensaties worden toegestaan; bijvoorbeeld de storting in een overheidsfonds waarmee maatschappelijke inrichting kan worden bekostigd.
(ii) Zowel op publieke als private terreinen
In de Omzendbrief wordt expliciet erkend dat zowel handelingen op openbaar domein, als private ontwikkelingen als een PPS-samenwerking kunnen worden erkend.
Private ontwikkelingen kunnen ook onder de PPS-regeling vallen indien de private actor bijzondere lasten opneemt in zijn project. Het betreft hier dan meer bepaald een bijzondere bijdrage aan de duurzame ruimtelijke ordening zoals hoger omschreven.
(iii) Toepassing van de regelgeving overheidsopdrachten
Enigszins opmerkelijk is dat de Omzendbrief eveneens ingaat op de al dan niet noodzakelijkheid om de overheidsopdrachtenreglementering toe te passen.
Meer bepaald wordt aangegeven dat op basis van de rechtspraak van het Europees van Justitie kan worden gesteld dat – indien aan een project kwalitatieve vereisten worden gesteld in functie van een stedenbouwkundige beleid – er geen sprake is van een “programma van eisen” in de zin van de overheidsopdrachtenreglementering.[2]
Op basis van dit principe kan de overheid dus de voorkeur geven aan een specifieke kandidaat zonder dat een overheidsopdracht dient te worden uitgeschreven.
Dit geldt eveneens bij een private ontwikkeling met bijhorende bijzondere last. Het nastreven van een openbaar belang in het kader van de stedenbouwkundige bevoegdheden maakt geen oneigenlijke aanbesteding uit.
3. De kenniseconomie als industriële activiteit
In praktijk blijkt er een pijnpunt voorhanden omtrent de vestiging van de “creatieve industrie” waarbij producten worden gecreëerd op basis van data en niet door de verwerking van fysieke grondstoffen.
Deze activiteiten verschijnen onder de vorm van een kantoorgebouw, maar de activiteiten zijn gekoppeld aan een stille, schone, kleinschalige productie, reparatie, opslag of distributie, kennisintensieve productie- of onderzoeksprocessen, opleiding of andere werkzaamheden uit de nieuwe economische ontwikkelingen. Deze bedrijven betreffen aldus “kantoorachtigen”.
In de Omzenbrief wordt nu expliciet erkend dat deze “nieuwe” economische activiteiten een volwaardige industriële activiteit betreft en deze ondernemingen zich dus in industriegebieden kunnen vestigen, tenzij dit expliciet zou zijn uitgesloten in de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften.
01/08/2017
Wij informeerden u reeds in onze newsflash over de Omzendbrief: “Een gedifferentieerd ruimtelijk transformatiebeleid in de bebouwde en onbebouwde gebieden” van Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Joke Schauvlieghe.
In de voorafgaande newsflash die u eveneens kan terugvinden op onze website werd ingegaan op één van de kernaspecten van het uiteengezette beleid, namelijk het onderscheid tussen bebouwde en onbebouwde gebieden.
De overige aspecten van de omzendbrief worden in deze nieuwsbrief gedetailleerd besproken.
1. Interpretatie van bestaande regelgeving ter vrijwaring van de onbebouwde gebieden
(i) Toepassing op de “basisrechten voor zonevreemde constructies”
De Omzendbrief voorziet dat de bestaande mogelijkheden voor zonevreemde bebouwing, die logischerwijze vaak binnen onbebouwd gebied is gelegen, restrictief zullen worden geïnterpreteerd. Dit feit op zich is eigenlijk niet nieuw en kadert binnen de vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State.
Wel geeft de Omzendbrief enkele verduidelijkingen omtrent de toepassing van de regelgeving die in praktijk wel belangrijke, nieuwe, gevolgen met zich kan meebrengen.
(ii) Het beoordelingselement van het al dan niet verkrotte karakter van een gebouw
Ten einde een zonevreemde aanvraag vergund te krijgen is vereist dat het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft niet verkrot is. Dit houdt in dat het gebouw moet voldoen aan de elementaire vereisten inzake stabiliteit.
Bovendien blijkt uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat werken aan het dakgebinte, buitenmuren of andere dragende elementen van het gebouw, beschouwd worden als stabiliteitswerken.
Op basis van dit principe wordt nu in de Omzendbrief verduidelijkt dat een gebouw als verkrot zal worden beschouwd – en men dus geen zonevreemde aanvraag vergund kan krijgen – indien dergelijke stabiliteitswerken vereist zijn om het gebouw bewoonbaar of bruikbaar te maken.
Er zal in de toekomst dan ook grote omzichtigheid aan de dag dienen te worden gelegd bij het indienen van een vergunningsaanvraag waarbij men ingrijpende werken aan een zonevreemd gebouw voorziet.
(iii) Omvormen van een hoeve naar woning
In de praktijk wordt vaak aanvaard dat de exploitatiewoning bij een hoeve na stopzetting van de eigenlijke landbouwactiviteit als het ware automatisch een zuivere woonfunctie heeft bekomen. Aangezien deze woonfunctie als de vergunde toestand werd beschouwd, kon men vaak een stedenbouwkundige vergunning bekomen voor het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van deze voormalige exploitatiewoning in functie van een zuiver residentieel project.
Nochtans is in het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit[1] onder artikel 11 specifiek voorzien in een vergunningsplichtige functiewijziging van een eventueel leegstaand landbouwbedrijf naar woning.
De Omzendbrief zal bijgevolg tot gevolg hebben dat de woonfunctie niet zomaar kan worden aanvaard en dat de vergunningverlenende overheid eerst zal dienen te beoordelen of zij wel een nieuwe zonevreemde woonfunctie wenst te aanvaarden.
Wel wordt expliciet aanvaard dat de functiewijziging naar wonen en de gewenste werken in één en dezelfde vergunningsaanvraag worden opgenomen. Men dient de aanvraag dus niet op te splitsen tussen functiewijziging en de eigenlijke werkzaamheden.
(iv) Omvormen van een landbouwbedrijfsgebouw naar opslagruimte
Het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit voorziet op heden in de mogelijkheid om een voor landbouwdoeleinden bestemd gebouw onder bepaalde voorwaarden om te vormen naar een opslagplaats voor allerhande materialen en materieel.
De Omzendbrief wenst nu in te zetten op een maximale herbenutting van dergelijke gebouwen in functie van landbouwdoeleinden en aldus zonevreemde activiteiten zoveel mogelijk te weren. Er zal aldus een strikte interpretatie worden toegepast op deze mogelijkheid binnen het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit.
Concreet geeft de Omzendbrief volgende criteria mee waaraan eventuele vergunningen dienen te worden afgetoetst:
Alhoewel de eerste en derde voorwaarde eerder een bevestiging blijken te zijn van de reeds bestaande regelgeving en dus in se geen nieuwe elementen lijken toe te voegen, vormt het tweede beoordelingselement wel een nieuw gegeven.
Naar analogie van de behoefte- en voorzieningenstudie die reeds werd behandeld in onze newsflash, rijst opnieuw de vraag in hoeverre de Omzendbrief een nieuwe voorwaarde kan toevoegen aan het bestaande reglementaire kader zonder dat het eigenlijke Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit wordt gewijzigd.
2. Publiek-private samenwerking (PPS) als handelingen van algemeen belang
(i) Welke PPS-projecten vallen onder de definitie
De Omzendbrief geeft aan welke PPS-projecten in aanmerking komen voor een erkenning als handelingen van algemeen belang. Hierin zijn volgende kernpunten opgenomen:
Deze versterking kan plaatsvinden in natura; bijvoorbeeld door het verwijderen van slechtgelegen constructies in onbebouwde gebieden waarop de private actor rechten kan doen gelden of het voorzien in een kwalitatieve landschappelijke inrichting van onbebouwde gebieden.
Naast deze maatregelen in natura kunnen ook financiële compensaties worden toegestaan; bijvoorbeeld de storting in een overheidsfonds waarmee maatschappelijke inrichting kan worden bekostigd.
(ii) Zowel op publieke als private terreinen
In de Omzendbrief wordt expliciet erkend dat zowel handelingen op openbaar domein, als private ontwikkelingen als een PPS-samenwerking kunnen worden erkend.
Private ontwikkelingen kunnen ook onder de PPS-regeling vallen indien de private actor bijzondere lasten opneemt in zijn project. Het betreft hier dan meer bepaald een bijzondere bijdrage aan de duurzame ruimtelijke ordening zoals hoger omschreven.
(iii) Toepassing van de regelgeving overheidsopdrachten
Enigszins opmerkelijk is dat de Omzendbrief eveneens ingaat op de al dan niet noodzakelijkheid om de overheidsopdrachtenreglementering toe te passen.
Meer bepaald wordt aangegeven dat op basis van de rechtspraak van het Europees van Justitie kan worden gesteld dat – indien aan een project kwalitatieve vereisten worden gesteld in functie van een stedenbouwkundige beleid – er geen sprake is van een “programma van eisen” in de zin van de overheidsopdrachtenreglementering.[2]
Op basis van dit principe kan de overheid dus de voorkeur geven aan een specifieke kandidaat zonder dat een overheidsopdracht dient te worden uitgeschreven.
Dit geldt eveneens bij een private ontwikkeling met bijhorende bijzondere last. Het nastreven van een openbaar belang in het kader van de stedenbouwkundige bevoegdheden maakt geen oneigenlijke aanbesteding uit.
3. De kenniseconomie als industriële activiteit
In praktijk blijkt er een pijnpunt voorhanden omtrent de vestiging van de “creatieve industrie” waarbij producten worden gecreëerd op basis van data en niet door de verwerking van fysieke grondstoffen.
Deze activiteiten verschijnen onder de vorm van een kantoorgebouw, maar de activiteiten zijn gekoppeld aan een stille, schone, kleinschalige productie, reparatie, opslag of distributie, kennisintensieve productie- of onderzoeksprocessen, opleiding of andere werkzaamheden uit de nieuwe economische ontwikkelingen. Deze bedrijven betreffen aldus “kantoorachtigen”.
In de Omzenbrief wordt nu expliciet erkend dat deze “nieuwe” economische activiteiten een volwaardige industriële activiteit betreft en deze ondernemingen zich dus in industriegebieden kunnen vestigen, tenzij dit expliciet zou zijn uitgesloten in de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften.
01/08/2017
Wij informeerden u reeds in onze newsflash over de Omzendbrief: “Een gedifferentieerd ruimtelijk transformatiebeleid in de bebouwde en onbebouwde gebieden” van Minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Joke Schauvlieghe.
In de voorafgaande newsflash die u eveneens kan terugvinden op onze website werd ingegaan op één van de kernaspecten van het uiteengezette beleid, namelijk het onderscheid tussen bebouwde en onbebouwde gebieden.
De overige aspecten van de omzendbrief worden in deze nieuwsbrief gedetailleerd besproken.
1. Interpretatie van bestaande regelgeving ter vrijwaring van de onbebouwde gebieden
(i) Toepassing op de “basisrechten voor zonevreemde constructies”
De Omzendbrief voorziet dat de bestaande mogelijkheden voor zonevreemde bebouwing, die logischerwijze vaak binnen onbebouwd gebied is gelegen, restrictief zullen worden geïnterpreteerd. Dit feit op zich is eigenlijk niet nieuw en kadert binnen de vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State.
Wel geeft de Omzendbrief enkele verduidelijkingen omtrent de toepassing van de regelgeving die in praktijk wel belangrijke, nieuwe, gevolgen met zich kan meebrengen.
(ii) Het beoordelingselement van het al dan niet verkrotte karakter van een gebouw
Ten einde een zonevreemde aanvraag vergund te krijgen is vereist dat het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft niet verkrot is. Dit houdt in dat het gebouw moet voldoen aan de elementaire vereisten inzake stabiliteit.
Bovendien blijkt uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening dat werken aan het dakgebinte, buitenmuren of andere dragende elementen van het gebouw, beschouwd worden als stabiliteitswerken.
Op basis van dit principe wordt nu in de Omzendbrief verduidelijkt dat een gebouw als verkrot zal worden beschouwd – en men dus geen zonevreemde aanvraag vergund kan krijgen – indien dergelijke stabiliteitswerken vereist zijn om het gebouw bewoonbaar of bruikbaar te maken.
Er zal in de toekomst dan ook grote omzichtigheid aan de dag dienen te worden gelegd bij het indienen van een vergunningsaanvraag waarbij men ingrijpende werken aan een zonevreemd gebouw voorziet.
(iii) Omvormen van een hoeve naar woning
In de praktijk wordt vaak aanvaard dat de exploitatiewoning bij een hoeve na stopzetting van de eigenlijke landbouwactiviteit als het ware automatisch een zuivere woonfunctie heeft bekomen. Aangezien deze woonfunctie als de vergunde toestand werd beschouwd, kon men vaak een stedenbouwkundige vergunning bekomen voor het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van deze voormalige exploitatiewoning in functie van een zuiver residentieel project.
Nochtans is in het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit[1] onder artikel 11 specifiek voorzien in een vergunningsplichtige functiewijziging van een eventueel leegstaand landbouwbedrijf naar woning.
De Omzendbrief zal bijgevolg tot gevolg hebben dat de woonfunctie niet zomaar kan worden aanvaard en dat de vergunningverlenende overheid eerst zal dienen te beoordelen of zij wel een nieuwe zonevreemde woonfunctie wenst te aanvaarden.
Wel wordt expliciet aanvaard dat de functiewijziging naar wonen en de gewenste werken in één en dezelfde vergunningsaanvraag worden opgenomen. Men dient de aanvraag dus niet op te splitsen tussen functiewijziging en de eigenlijke werkzaamheden.
(iv) Omvormen van een landbouwbedrijfsgebouw naar opslagruimte
Het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit voorziet op heden in de mogelijkheid om een voor landbouwdoeleinden bestemd gebouw onder bepaalde voorwaarden om te vormen naar een opslagplaats voor allerhande materialen en materieel.
De Omzendbrief wenst nu in te zetten op een maximale herbenutting van dergelijke gebouwen in functie van landbouwdoeleinden en aldus zonevreemde activiteiten zoveel mogelijk te weren. Er zal aldus een strikte interpretatie worden toegepast op deze mogelijkheid binnen het Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit.
Concreet geeft de Omzendbrief volgende criteria mee waaraan eventuele vergunningen dienen te worden afgetoetst:
Alhoewel de eerste en derde voorwaarde eerder een bevestiging blijken te zijn van de reeds bestaande regelgeving en dus in se geen nieuwe elementen lijken toe te voegen, vormt het tweede beoordelingselement wel een nieuw gegeven.
Naar analogie van de behoefte- en voorzieningenstudie die reeds werd behandeld in onze newsflash, rijst opnieuw de vraag in hoeverre de Omzendbrief een nieuwe voorwaarde kan toevoegen aan het bestaande reglementaire kader zonder dat het eigenlijke Zonevreemde Functiewijzigingenbesluit wordt gewijzigd.
2. Publiek-private samenwerking (PPS) als handelingen van algemeen belang
(i) Welke PPS-projecten vallen onder de definitie
De Omzendbrief geeft aan welke PPS-projecten in aanmerking komen voor een erkenning als handelingen van algemeen belang. Hierin zijn volgende kernpunten opgenomen:
Deze versterking kan plaatsvinden in natura; bijvoorbeeld door het verwijderen van slechtgelegen constructies in onbebouwde gebieden waarop de private actor rechten kan doen gelden of het voorzien in een kwalitatieve landschappelijke inrichting van onbebouwde gebieden.
Naast deze maatregelen in natura kunnen ook financiële compensaties worden toegestaan; bijvoorbeeld de storting in een overheidsfonds waarmee maatschappelijke inrichting kan worden bekostigd.
(ii) Zowel op publieke als private terreinen
In de Omzendbrief wordt expliciet erkend dat zowel handelingen op openbaar domein, als private ontwikkelingen als een PPS-samenwerking kunnen worden erkend.
Private ontwikkelingen kunnen ook onder de PPS-regeling vallen indien de private actor bijzondere lasten opneemt in zijn project. Het betreft hier dan meer bepaald een bijzondere bijdrage aan de duurzame ruimtelijke ordening zoals hoger omschreven.
(iii) Toepassing van de regelgeving overheidsopdrachten
Enigszins opmerkelijk is dat de Omzendbrief eveneens ingaat op de al dan niet noodzakelijkheid om de overheidsopdrachtenreglementering toe te passen.
Meer bepaald wordt aangegeven dat op basis van de rechtspraak van het Europees van Justitie kan worden gesteld dat – indien aan een project kwalitatieve vereisten worden gesteld in functie van een stedenbouwkundige beleid – er geen sprake is van een “programma van eisen” in de zin van de overheidsopdrachtenreglementering.[2]
Op basis van dit principe kan de overheid dus de voorkeur geven aan een specifieke kandidaat zonder dat een overheidsopdracht dient te worden uitgeschreven.
Dit geldt eveneens bij een private ontwikkeling met bijhorende bijzondere last. Het nastreven van een openbaar belang in het kader van de stedenbouwkundige bevoegdheden maakt geen oneigenlijke aanbesteding uit.
3. De kenniseconomie als industriële activiteit
In praktijk blijkt er een pijnpunt voorhanden omtrent de vestiging van de “creatieve industrie” waarbij producten worden gecreëerd op basis van data en niet door de verwerking van fysieke grondstoffen.
Deze activiteiten verschijnen onder de vorm van een kantoorgebouw, maar de activiteiten zijn gekoppeld aan een stille, schone, kleinschalige productie, reparatie, opslag of distributie, kennisintensieve productie- of onderzoeksprocessen, opleiding of andere werkzaamheden uit de nieuwe economische ontwikkelingen. Deze bedrijven betreffen aldus “kantoorachtigen”.
In de Omzenbrief wordt nu expliciet erkend dat deze “nieuwe” economische activiteiten een volwaardige industriële activiteit betreft en deze ondernemingen zich dus in industriegebieden kunnen vestigen, tenzij dit expliciet zou zijn uitgesloten in de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften.
Ockier Advocaten | Beneluxpark 24, 8500 Kortrijk | T 056 25 60 60 | info@ockier-advocaten.be
BTW BE0452 031 480 | Bank: BE97 4665 5551 3149 | Derden: BE58 4665 5551 6179
© 2024 Ockier Advocaten | Algemene voorwaarden | Privacybeleid | Witwasregelgeving | design: adfun.be
Ockier Advocaten | Beneluxpark 24, 8500 Kortrijk | T 056 25 60 60 | info@ockier-advocaten.be
BTW BE0452 031 480 | Bank: BE97 4665 5551 3149 | Derden: BE58 4665 5551 6179
© 2024 Ockier Advocaten | Algemene voorwaarden | Witwasregelgeving | design: adfun.be